Adolf Daniel Otterbein



Adolf Daniël Otterbein werd geboren te Emmerich op 8 sept. 1798 als zoon van de theoloog en predikant Daniël Eberhard Otterbein.

militaire loopbaan

Op 23 nov.1813 meldde hij zich, 15 jaar oud, vrijwillig aan bij het Pruisische leger bij 't Pruisische Dragonder Regiment. In 1813 heerste de Pruisische gedachte sterk in Duitsland en Oostenrijk, als reactie tegen de Duitse vorsten en Napoleon. Adolf nam en kreeg ontslag op 30 april 1814, 10 dagen na de verbanning van Napoleon naar Elba, en werd vrijwilliger bij het Uhlanenregiment op 9 April 1815. In dat jaar werd Napoleon bij Waterloo verslagen. Vader Daniël Eberhard diende in die dagen als veldprediker in het leger van Blücher tegen Napoleon. Adolf Daniël nam op 31 dec.1815 ontslag. Ging over in Nederlandse dienst, werd sergeant bij 't 5e Bat.Art.N.M. 26 aug.1817, 2e luitenant 17 juni 1818, 1e luitenant 20 juli 1825, werd overgeplaatst bij het 2e Bat,Art.N.M. 28 dec.1826, bij 't Art.Garn. Compagnie 19 aug. 1827, op non-activiteit 23 mei 1828, gepensioneerd 13 febr. 1829 (31 jaar oud). Volgens familie-overlevering zou hij uit het duitse leger gedeserteerd zijn, zijn paard onder hem zijn doodgeschoten en hij daarbij aan het been gewond, aan welke wond hij zijn leven lang geleden zou hebben.

naar de Ommerschans

Kort na zijn ontslag uit militaire dienst huwde hij, op 15 april 1829 in Namen (B), met Jeanne Marie Josephe Angélique Tichon, een dochter van een koopman uit Namen. Op 14 mei 1830 werd in Namen hun eerste kind geboren; Adolphe Henri. Niet lang daarna is het jonge gezin naar de noordelijke Nederlanden vertrokken, waar het zich vestigde in de gemeente Avereest (in Noord-Oost Overijssel), wat toen alleen nog het westelijke gedeelte van de huidige gemeente Avereest besloeg: de omgeving van Balkbrug, waar de bedelaarskolonie de Ommerschans gelegen was. Voor de bewaking van de kolonisten in de Ommerschans werd, evenals in andere kolonieën van de Maatschappij van Weldadigheid, veel gebruik gemaakt van ex-militairen. Stichter van de Maatschappij, generaal Johannes van den Bosch, was hiervan een groot animator. De dagelijkse leiding van de Maatschappij van Weldadigheid was in handen van de Permanente Commissie, een driemanschap dat in 's Gravenhage dagelijks beslissingen nam over alle voorkomende zaken, die meestal vanuit de kolonieën aangedragen werden door de Directeur in Frederiksoord, die op zijn beurt geïnformeerd werd door de onderdirecteuren van de verschillende kolonieën, waaronder Ommerschans.

Ommerschans nabij Balkbrug omstreeks 1830

Het toezicht in de werkruimtes van de Ommerschans was in handen van zgn. zaalopzieners. Zij dienden de orde te bewaren en er op toe te zien dat er voldoende werk verricht werd door de kolonisten. Over de aanstelling van Adolf Daniel lezen we in de notulen van de Permanente Commissie (P.C.) van 14 augustus 1832:

Uit een brief van de Directeur (4-8-'32/1514) blijkt dat de zaalopziener Wijnhoven in de Ommerschans inderdaad bedrog heeft gepleegd. Besloten is hem te ontslaan. Het onderzoek naar Otterbein is positief uitgevallen. Besloten is hem in dienst te nemen.

Kennelijk heeft de onderdirecteur van Ommerschans, vooruitlopend op het mogelijke ontslag van deze Wijnhoven, al een voordracht voor vervulling van de vacature gemaakt, en heeft er een onderzoek naar de betrouwbaarheid van Otterbein plaatsgevonden.
En zo vinden we in de archieven dat Adolf Daniël Otterbein met zijn gezin op 1 september 1832 van Dedemsvaart komende zijn intrek neemt in de Ommerschans. Hij wordt aangenomen op een bezoldiging van 5,20 's weeks, hetzelfde salaris dat alle zaalopzieners op dat moment verdienen.
Het gebouw in de Ommerschans was rond een grote binnenplaats gebouwd. De vertrekken waarin de bedelaars gehuisvest waren, waren slechts toegankelijk vanaf deze binnenplaats. Aan de buitenzijde van het gebouw waren woonvertrekken voor het personeel, waaronder de zaalopzieners.

Adolf Daniël was van huis uit hervormd; zijn vrouw en kind(eren) katholiek. In het bevolkingsregister van Avereest van 1850 is Adolf geregistreerd als Katholiek. Bij zijn in dienst treding was zijn vrouw in verwachting van het tweede kind, een meisje, dat op 9 oktober 1832 in de Ommerschans geboren werd. Ook in de jaren daarna werd het gezin regelmatig uitgebreid:

1. Adolpe Henri, geb. Namen 14-5-1830
2. Angelique Elizabeth Marie, geb. Ommerschans 9-10-1832, ovl. Ommerschans 5-7-1835
3. Henriëtte Dorotheé Marie, geb. Ommerschans 5-2-1834
4. Ferdinand Gustaaf, geb. Ommerschans 8-7-1835
5. Angelique Louize Marie, geb. Ommerschans 15-12-1836
6. Elize Marie, geb. Ommerschans 5-3-1839, ovl. Ommerschans 5-10-1842
7. Theophile Louis, geb. Ommerschans 19-9-1840
8. Emilie Maria, geb. Ommerschans 1-5-1843

het ontslag...

Over Otterbein heb ik tot nu toe uit deze jaren weinig kunnen vinden. Uit het navolgende zal echter blijken dat hij in deze jaren al een een berisping van de Permanente Commissie heeft gehad vanwege het bovenmatig gebruik van sterke drank...

We schrijven dinsdag 18 april 1843. Adolf's vrouw is hoogzwanger van hun achtste kind. Hij mag 's ochtends zijn oudste zoon, Adolf Henri, juist 13 jaar geworden, voor 't eerst naar de Franse school aan de bovenvaart brengen. Deze Franse school aan de Kalkwijk in de jonge veenkolonie Dedemsvaart, bedoeld als vervolg op de lagere school, is juist het jaar ervoor, in 1842, opgericht en staat onder leiding van de 'instituteur' Nierhoff. Ze wordt bezocht door kinderen van de 'beter gesitueerden' uit de omgeving. Veel kinderen, waaronder mogelijk Adolf Henri, verblijven door de week op het internaat bij de school.
Op de terugweg naar de Ommerschans bezoekt Adolf, blij dat zijn zoon een plaats heeft verworven op de school, een 'lokaal' alwaar hij een verfrissing neemt. Een alcoholische verfrissing, en wellicht nog enkele daarna. Het gevolg: na de middag komt hij ladderzat aan op de Ommerschans. Dit blijft niet onopgemerkt: nee Adolf komt wankelend het terrein op, en valt bij de katoenspinnerij temidden van een groep kolonisten op de grond.
Nu wil het toeval dat nog dezelfde week, op vrijdag, de directeur van de Maatschappij, J.van Konijnenburg, de Ommerschans zal bezoeken voor een inspectie. De kans dat dit geruchtmakende voorval zo kort na het gebeuren onopgemerkt zou blijven is minimaal en de onderdirecteur ziet zich dan ook genoodzaakt rapport op te maken van het gebeurde.

Ommerschans den 18e april 1843

Weledele heer!

Bij deze heb ik de Eer U.W.Edele te berigten dat den zaalopziener Otterbein heden omstreeks één uur beschonken is tehuis gekomen, zoodanig dat hij ten aanzien van een aantal kolonisten op de plaats voor de katoenfabriek is ter neder gevallen; aangenaam zal het mij zijn indien U.W.Edele omtrend hem zoodanige maatregelen neemt, strekkende tot voorbeeld der ambtenaren, en tot een bewijs voor de bevolking dat dergelijke overtredingen door ambtenaren in geen gestigt gelijk den Ommerschans kunnen geduld worden.
Met achting heb ik de Eer te zijn.

De onderdirecteur

Nog dezelfde dag komt Adolf, enigszins ontnuchterd, bij de onderdirecteur om zijn verontschuldigingen aan te bieden. Daar smeekt hij om het voorval met de mantel der liefde te bedekken, zich realiserende dat met de waarschuwing van enkele jaren ervoor dit zijn ontslag zou kunnen betekenen. Bovendien schrijft hij de volgende dag een brief aan de onderdirecteur:

O.S. 19 April '43

Mijn Heer!

Ik waag het om UwE. nogmaals excuses te vragen wegens gisteren. Mijn Heer hebt toch de groote goedheid van geen rapport te maken, want anders ben ik met vrouw en kinderen ongelukkig. Doet het mijn Heer uit medelijden en ik smeek UwE. hart zich zal bewegen; nooit zal ik het vergeten en steeds met de dankbaarste gevoelens U.E. mijn groot berouw betonen. Ik smeek UwE. -om mijnen vrouw en kinderen- maak ons niet ongelukkig, het is in Uwe magt, mijn Heer gebruikt menschlievendheid en houdt UE overtuigt dat het nooit meer zal plaats hebben.

In de hoop van vergeving blijf ik,
Uw D.W. onderdanige dienaar Otterbein

Hij krijgt echter te horen dat het rapport inmiddels is ingediend. De onderdirecteur raadt hem aan een smeekschrift te sturen aan de directeur. Adolf doet dat op de 21e, de dag dat van Konijnenburg juist de Ommerschans bezoekt.

Mijn Heer!

Met een gevoel van het diepste berouw, waag ik het UwE. edelmoedigheid aan te spreken, UwE. menschlievendheid in te roepen, en mij een misstap te vergeven, -of met een kleine straf te gelieven te bestraffen-, dewelke niet met opzet of anderszins is begaan. De Hr Adjunct Directeur zal UwH wel rapport aangaande mijne persoon gemaakt hebben en dus overtuigt van de rechtvaardigheid des Heeren Adj.Directeurs, zal ik U.W.E. met de zaak zelve niet op ophouden: alleen is hiermede mijne bedoeling U.W.E. ootmoedigst onderdanigst excuse te vragen, en mij het voor dit maal met een kleine straf gelieve te vergeven. Hierdoor maakt UwE. een huisgezin van acht menschen gelukkig, die altoos met de dankbaarste gevoelens aan UwE. zullen verkleeft blijven, maar ik ook in't bijzonder beloof UwE. in den striksten zin des woords mij in acht te zullen nemen, op dat er nooit zoo iets weder voorvalle. In de hoop dat U.E. mijn smeekschrift gelieve in aanmerking te willen nemen, noeme ik met de grootste achting Uw D.W. Dienaar

Otterbein

O.S. 21 April '43

Van Konijnenburg bespreekt bij zijn bezoek tal van zaken, en maakt daarvan rapport op de 26e april. Hierin komt ook de zaak Otterbein aan de orde:

Aan de Heeren Hoofdambtenaren
bij de Maatschappij van Weldadigheid
tijdelijk belast met het bestuur der loopende zaken

Ik heb de eer UwEd verslag te doen van mijn bezoek te Ommerschans op den 21 en 22 van deze maand.

.... Ik zie mij verpligt hiernevens nog te moeten overleggen een rapport van den OnderDirecteur, over bevonden dronkenschap van den zaalopziener Otterbein, met twee brieven om verschoning aan den Adjuct Directeur en aan mij. Dat hij altoos tot misbruik van sterken drank overhelde was overbekend. Deze keer was hij bij zekere gelegenheid buiten de kolonie geweest. Anders verzekert men mij, dat hij nimmer in zulke eenen beschonken staat gezien wordt; zoo dat men van hem zeggen kan, dat hij zich doorgaande wel weet te betomen. Ik kan mij dus wel met de plaatselijke Directie vereenigen in het voorstel, dat hij voor deze en voor de laatste keer gestraft worde met veertien dagen werkelijke suspenen, zoo dat zijne werkzaamheden door eenen anderen zaalopziener, tegen genot van zijn tractement, worde waargenomen, op dat de kolonisten zijne bestraffing zouden waarnemen.

De directeur der Koloniën
J. van Konijnenburg

Bij dit verslag worden dus de smeekschriften van Otterbein gevoegd, wat wellicht in zijn nadeel kan werken. Immers: heeft hij niet gesmeekt aan de onderdirecteur om hem niet op rapport te zetten? De Permanente Commissie behandeld zijn zaak op 9 mei, een week nadat Adolf opnieuw vader is geworden van een dochter. In de notulen lezen we:

'gelezen eene brief van de Directeur van 26 april/1147, betrekkelijk de Ommerschans, waaruit onder andere blijkt, dat de zaalopziener Otterbein zich heeft schuldig gemaakt aan het misbruik van sterken drank. besluiten:
1. den genoemden zaalopziener uit de dienst der Maatschappij te ontslaan.
2. den Heer Dir. der Maatsch. uit te noodigen om te zijner vervanging eene voordragt in te zenden.

De onderdirecteur, hiervan op de hoogte gesteld, kan niets anders doen dan Adolf zijn ontslag aan te zeggen. Wel krijgt Adolf nog de kans een verweerschrift in te dienen, hetgeen hij dan ook doet.

6 juny 1843
Aan de permanente
Commissie van Weldadigheid
te 's Gravenhage

Met den verschuldigden eerbied neemt de zaalopziener Otterbein de vrijheid zich tot de permanente Commissie te wenden. Tot mijn innigst leedwezen door den Hr adjunct vernomen te hebben, dat ik wegens mijnen beganen misstap uit mijne betrekking alhier zoude geraaken, zoo waagt het de ondergetekende het, ootmoedigst daaromtrent excüse te vragen; diep betreurende zijne fout en verzekerende met het oprechste berouw dat nooit een diergelijk iets weder zal plaats hebben, zoo als dan ook door mij aan mijne overige superieuren verklaardt is en dezelve overtuigdt zijn. Zedert tien jaren heb ik den permanente commissie getrouw en eerlijk gediendt, en stiptelijk alles in acht genomen, wat mijne superieuren ordonneerden, hetwelk stellig des benodigd zoude moeten bekend worden. Gelieve buiten dit echter de Permanente Commissie de ongelukkige positie te gevoelen, en in aanmerking te nemen dat ik bij een definitief ontslag met vrouw en zes kinderen broodeloos ware, want mijn klein pensioentje is niet toereikende om acht menschen te huisvesten en te voeden: om deeze rede smeek ik de Pr Commissie voor dit maal uit menschlievendheid mij te pardonneeren, verzekerende ik mij nooit aan diergelijk misdrijf weder zal schuldig maken, weshalve ik de Pr Commissie smeek aan mijn smeekschrift een gunstig gevolg gelieve te geven.

de zaalopziener
Otterbein

De P.C. behandeld dit verzoekschrift op 8 juni, en besluit om het adres van Otterbein, om in betrekking te blijven, af te wijzen. Het ontslag wordt bekrachtigd.

De directeur, die kennelijk toch aarzelt, stuurt op 12 juni een brief aan de P.C. met daarin de vraag of het ontslag nu dadelijk uitgevoerd dient te worden. Hij verwacht dat er moeilijk een geschikte opvolger gevonden kan worden. Op 20 juni bekrachtigd de P.C. nogmaals het ontslag en laat aan de directeur weten dat er desnoods een tijdelijke voorziening getroffen moet worden Het is duidelijk: Adolf vliegt eruit!

Adolf is ten einde raad, en er zijn er meer die deze gang van zaken betreuren. De Pastoor van de Ommerschans, A.Lammers, besluit om een brief naar de P.C. te sturen om hen alsnog op andere gedachten te brengen.

aan de Hoog Edele Gestrenge
Heeren Leden van de Permanente
Commissie des Maatschappij
van Weldadigheid te 's Gravenhage

Hoog Edele Gestrenge Heeren!

Een vader van een talrijk gezin van vrouw en zes kinderen op het punt staande van uit zijne betrekking van zaalopziener alhier te worden ontslagen, zoo wil de ondergetekende als pastoor dezer Gemeente, een laatsten stap wagen, door zich tot de Permanente Commissie te wenden, ten einde de barmhartigheid omtrent dit ongelukkig huisgezin in te roepen en het totaal verderf van hetzelve trachten voor te komen.
De zaalopziener Otterbein heeft zich schuldig gemaakt aan misbruik van sterken drank, en daarover door de Directie alhier aangeklaagd en zijn ontslag aangevraagd, van dat treurig gevolg, dat hij elk oogenblik, zoo als hem zulks reeds aangezegd is, zijn ontslag te wachten heeft, niet willende ontkennen dat hij zijne verwijdering verdiend, daar hem reeds ettelijke jaren geleden, de vermaning van wege de Permanante Commissie was gedaan, van bij de eerste komende klagten te zullen worden ontslagen; zoo zij het den onder geteekende als geestelijk herder evenwel vergund, ten gunste van dezen zaalopziener in te brengen - dat op den dag, toen de drank zich van hem meester had gemaakt, uit oorzake gesproten is, als hij zijn oudste zoontje voor het eerste ter fransche school naar de bovenvaart, een groot afstand van de schans, met een blij vaderlijk hart leidende, des morgens nuchteren de deur is uitgegaan en bij zijne terugkeer onderweg een verfrissching zonder eenigen spijs nemende, dat natuurlijk gevolg bij hem teweeg heeft gebragd dien drank hem naar het hoofd is geslagen zonder juist buitengemeen veel daar van te hebben gebruikt. Ik wil hem om deze redenen weliswaar niet vrijspreken, hij had zich daar voor in allen geval moeten wachten, maar een mensch is zwak en hij heeft zich te sterk geacht, en die nadeelige gevolgen niet vooruit gezien. Thans heeft hij het volmaaktst berouw over het gebeurde, wanhoopend is hij, ja wanhoopend is zijne vrouw, en dat bij het zien van hunne telgen zoo groot in getal, wat moet er van dit waarlijk ongelukkig huisgezin worden: indien de Permanente Commissie geen weder buitengewoon meedoogen en menschlievender oog op hetzelve werpe, dan de Directie alhier, die hem meer gunstig had mogen zijn, en de verwijdering van den zaalopziener voortgang hebben, uit de kolonie door eigen toedoen ontslagen, zulks laat ik aan het betere oordeel der Permanente Commissie over! Kan dan deze altijd beklagenswaardige man snel gemakkelijk of zelfs snel ooit buiten dezelve eenig bestaan vinden? Hij is toch een geëerd gepensioneerd Luitenant der Artillerie van Zijne M. Leger, de uniform en de Epauletten dragende, wiens penzioen op vere na niet toereikende is, dit zwaartallig huisgezin het zoo wel benoodigde te verschaffen, indien men dit alles dan wel overweegt, moet men dan met den ongelukkigen geen ontferming hebben? en zoude men dan nog niet eenmaal de proeve willen nemen hem naar de laatste maal eene voorbeeldelaaren correctie gevende, in zijne betrekking te laten verblijven, de zelfvoldoening overblijvende daar eindelijke beproeving, het geluk van dit thans medoogsdwaardig gezin te hebben gewaarborgd.
Ik meende mij meer geneigd ten gunste van A.Otterbein bij de Permanente Commissie aan te dringen, daar ik wel overtuigd ben van de goede godsdienstige gevoelens die hem bezielen, de ordenlijke en goede opvoeding die hij zijnen kinderen geeft, hem dikwijls in het huiselijke bezoekende, zijne weinige verkering met anderen dat hem mogelijk in deze niet vele vrienden veroorzaakt, de zindelijkheid en de goede orde die ten allen tijde in zijne zalen heerscht, de zijner onderhebbende kolonisten groot in getal, in vergelijking van sommige andere zaalopzieners, tot betrachting van hunnen plicht en het gehoorzamen hunner superieuren, zoo mede in de betrekking tot het bewonen van alle godsdienstoefeningen en het naleven van alle godsdienstige verordeningen, dit zijn alle redenen die den ondergeteekenden doen hoopen de rijpe en nadere overweging over het lot van de Zaalopziener Otterbein waardig te zullen worden gerekend.
Ten laatst de Permanante Commissie nog moetende betuigen dat A.Otterbein daarenboven door zijne onderhebbende algemeen geacht wordt, bemind, hier algemeenen wensch bestaat in het behoud van den zelven als hunnen zaalopziener door zeer velen aan mij reeds te kennen hebben gegeven daar zijn vertrek hun ter oore was gekomen.
De ondergeteekende, de Perm.Commissie hierop eene gunstige beschikking tot behoud van den zaalopziener Otterbein met eene voorbeeldelaren correctie verzoeke verblijft met innigste hoogachting

Hoog Edele Gestrenge Heeren!
UWEG Gehoorzame Dienaar
Ommerschans A.Lammers
den 18 junii 1843 R.C.P.

Op 22 juni komt deze brief in de vergadering van de P.C. In de notulen wordt kortweg vastgesteld dat men geen boodschap heeft aan het verzoek van de geestelijke. Voor de vorm stuurt men hem een uitgebreid antwoord.

22 juni 1843
aan A.Lammers, R.C.Pastoor te Ommerschans

Wel eerwaarde Zeer Geleerde Heer!
Uw Ew.Missive van den 18en dezer beantwoorden wij gaarne met de betuiging dat wij hoogen prijs stellen op de Uw hart vereerende gevoelens van deelneming en menschlievendheid, waarvan de missive een blijk oplevert, gelijk wij ook allezins aan Uw goede bedoelingen regt laten wedervaren. Wij moeten UwEd daarbij echter verzoeken, in aanmerking te nemen, dat het misbruik van drank van Otterbein de oorzaak is, waardoor zoovele kolonisten uit vroegere beteren toestand tot hunne tegenwoordigen maatschappelijke laagte zijn vervallen, dat het de ondeugd bij voortduring is, waardoor zoovele ongeschikt zijn om in de gewone maatschappij heur bestaan te vinden en dat het derhalve in de bedelaars Gestichten niet met te veel gestrengheid kan worden te keer gegaan.
UwEd is ongetwijfeld met ons overtuigd, dat daar inzonderheid het voorbeeld van een Ambtenaar, die zich aan sterken drank te buiten gaat, allerverderfelijkst moet werken. Intusschen is de zaalopziener Otterbein niet tengevolge eener eerste verkeerdheid van dien aard ontslagen. Integendeel, zulks is, uit medelijden met zijn talrijk huisgezin, te zijner aanzien toegewend geweest en heeft hem bij vroeger gelegenheid ernstig gewaarschuwd. Thans is het zover gekomen dat het besluit tot zijn ontslag genomen is en dat de Heer Directeur der Koloniën, die het nog onuitgevoerd had gelaten, is aangeschreven het onmiddelijk ten uitvoer te leggen. Dit alles beschouwende, zal UwEd gevoelen, dat hij nu niet meer in de dienst der Maatschappij kan worden behouden.

Het laatste dat we in de zaak Otterbein lezen in de archieven van de Maatschappij der Weldadigheid van 28 juli 1843 handelt over de aanstelling van zijn opvolger, J.H.Boon, die in dienst komt, net als 12 jaar eerder Adolf Daniël Otterbein, omdat zijn voorganger oneervol is ontslagen. Op 31 juli vertrekt het gezin daadwerkelijk uit de kolonie Ommerschans en trekt weer naar de gemeente Avereest.

Uit de smeekschriften blijkt dat Adolf Daniel Otterbein bepaald geen vermogend man was in die dagen. Toch weet hij een stuk grond te verwerven aan de Kruizinga's of Langewijk (thans nr 82) en bouwt er een woning voor zijn gezin. Waarschijnlijk hebben alle drie zoons de Franse school van meester Nierholt bezocht en afgemaakt. In de voetsporen van hun vader hebben ze bloeiende militaire carrières ver buiten Dedemsvaart. De dochters blijven korter bij huis. Zijn oudste dochter Henriëtte Dorothé Marie trouwt in april 1868 met de arbeiderszoon Jan Froeling uit Zwolle, die bij de weduwe Otterbein-Tichon intrekt. Adolf Daniël is twee maanden eerder, bijna 70 jaar oud, overleden.
Het huwelijk Froeling-Otterbein heeft drie kinderen: een meisje dat jong overlijdt en twee jongens, waarvan de oudste de militaire familietraditie voortzet en met steun van zijn ooms een militaire opleiding geniet. De jongste, Adolf Daniël Froeling, heeft een handelsgeest. Op 19-jarige leeftijd sticht hij in 1895 een boterfabriek te Slagharen, waaruit later de zuivelfabriek 'de Vooruitgang' is ontstaan. Omstreeks 1900 start hij in het ouderlijk huis aan de Langewijk een handel in kruidenierswaren, die uiteindelijk is aangesloten bij 'de Spar'. Froeling en Spar zijn tot in 1992 in Dedemsvaart met elkaar verbonden gebleven.