De Dedemsvaart
met dank aan de franse bezetter...
Door zijn huwelijk met Judith van Marle HBSN 39160, trouwde de jonge jurist Willem Jan Baron van Dedem HBSN 39159 in een familie met grote belangen in het Arrier veen. En hij vond er een uitgewerkt plan voor de aanleg van een turfvaart vanuit Hasselt naar het veengebied dat zijn schoonvader, die hij waarschijnlijk niet persoonlijk gekend heeft, had opgesteld. Van Dedem wist dat er tegen dit plan grote oppositie was vanuit de bestuurders in Zwolle en vanuit de plaatsen langs de Vecht, waar men vreesde dat de aanleg van een kanaal ten koste zou gaan van de handelsroute over de moeilijk bevaarbare Vecht.
Kaart uit 1791 met het plan van Gerrit Willem van Marle voor de aanleg van een vaart van Hasselt naar de Arrier Venen.
De kaart is volledig op te roepen door op deze figuur te klikken. bron: HCO 140.2-0456
Van Dedem had met de bestuurders van Hasselt reeds overeenstemming over het gebruik van de stadsgracht van Hasselt als startpunt voor de Vaart. Ook had hij zich uitgebreid verdiept in alle aspecten van het opzetten van een veenkolonie. Daartoe had hij bezoeken gebracht aan de Groningse en Drentse veenkolonien en tevens had hij zich verdiept in de landmeetkunde, een vaardigheid die normaal gesproken ver af staat van een jurist. Nu moest hij zijn kans afwachten om toestemming voor de aanleg van het kanaal te krijgen. Die kans kreeg hij in het voorjaar van 1809, toen koning Lodewijk Napoleon, sinds 1806 koning van de Nederlanden, op werkbezoek naar Noord Nederland kwam. De koning was vooral bekend vanwege zijn reislust en zijn impulsiviteit en daarop wist van Dedem handig in te spelen. Hij slaagde erin de koning te spreken zonder dat zijn opponenten in de buurt waren en Lodewijk Napoleon besliste onmiddellijk om Van Dedem de gevraagde toestemming te geven. Van Dedem bedacht zich daarop geen moment en liet onmiddellijk een aanvang met de werkzaamheden maken.
Reeds in 1811 was de nieuwe Vaart gerealiseerd tot aan de rand van het veengebied, op de markegrens van Den Oosterhuis, bij De Pol. Weliswaar was een groot deel van de aanleg van de Vaart slechts een kwestie van verbreden en uitdiepen van de oude Beentjesgraven, maar bij het tegenwoordige Balkbrug moest men door een 10 meter hoge zandrug graven
Om het kanaal tot in de Marken van Arrien en Stegeren te kunnen graven en een aanvang met de vervening te kunnen maken, moesten deze Marken eerst verdeeld worden. Tot dan toe was alle grond gezamenlijk bezit van de gewaarden. Daarbij was het wel zaak om tot een eerlijke verdeling te komen van het gebied. Dat was niet simpelweg een kwestie van gelijke oppervlaktes. Het hing veel meer af van de dikte van het veenpakket, want dat bepaalde de waarde voor de eigenaren. Daarom gaf Van Dedem opdracht voor het opstellen van een gedetailleerde kaart van het gebied, waarop in een consequent raster door middel van boringen zou worden bepaald wat de dikte van de veenlaag was.
Legenda van de kaart uit 1811. bron: HCO 157.1-1333
De volledige kaart uit 1811 waarin van het gehele veengebied de laagdiktes zijn vastgelegd ten behoeve van de markeverdeling. De kaart is volledig op te roepen door op deze figuur te klikken. bron: HCO 157.1-1333
Toen Van Dedem reeds in 1817 in financiele nood kwam -de opbrengsten van de Dedemsvaart stonden niet in verhouding tot de investering die hij moest doen- sloot hij grote leningen af, eerst 430.000 gulden en daarna in 1820 nog eens 350.000 gulden. Hiermee kon hij niet voorkomen dat hij alsnog aan de rand van de afgrond kwam te staan en in 1825 werd hij gedwongen de vaart met groot verlies aan het Rijk te voorkomen voor het bedrag van 390.000 gulden. Om zijn resterende schulden af te kunnen betalen kreeg Van Dedem een lening van Koning Willem I, waarbij de veengronden van Van Dedem, waarvan de waarde om meer dan 2 miljoen werd geschat, als onderpand diende.
In 1828 kocht Van Dedem samen met Jan Heere HBSN 72056 de Vaart terug van de Staat. Een voorwaarde was dat van Dedem de Vaart snel zou voltooien. Daarom stak de Van Dedem en Heere Compagnie zich diep in de schulden, met een hypotheek van anderhalf miljoen gulden bij kassiershuis Vlaer & Kol te Utrecht. Desondanks vorderden de werkzaamheden moeizaam en de bodem van de geldput kwam al snel weer in zicht. Uiteindelijk waren het twee commissarisen van hun eigen onderneming, die in 1834 het faillissement aanvroegen. Een zwaar verbitterde Van Dedem schreef in de Zwolse Courant:
ingezonden bericht in de Provinciale Zwolse en Overijsselse Courant van 11 maart 1834
De Vaart kwam in handen van de Provincie Overijssel. Van Dedem verkocht veel veengrond om zijn schulden te kunnen afbetalen. Hij trok zich terug op huize "de Rollecate" tussen de Lichtmis en Nieuwleusen. Wel bleef de familie van Dedem bestuurlijk actief. Tot 1832 was zwager Reinier Saris van der Gronden HBSN 39675 burgemeester van Nieuwleusen en Avereest. Daarna tot 1837 schoonzoon Onno Zwier van Sandick HBSN 39742. Hij slaagde er in om grote delen van de gemeenten Ambt Ommen en Ambt Hardenberg per 1-1-1837 toe te voegen aan de gemeente Avereest. Van 1838 tot 1851 was van Dedem's zoon, Coenraad Willem HBSN 1917, burgemeester van Nieuwleusen en Avereest.
In 1851 overleed Willem Jan Baron van Dedem in zijn landhuis bij Nieuwleusen. Hij werd begraven in een ereperk, midden op de begraafplaats in de Mulderij bij Dedemsvaart, waar tot op de dag van vandaag een enorme treurwilg zijn schaduw werpt over de sobere steen.