in dit artikel zijn bijna alle afbeeldingen gelinkt aan de originele vindplaats.
Klik op de plaatjes om direct naar de bron te springen!


Vermist, maar wel gevonden

Een tragedie in de coulissen van de Eerste Wereldoorlog

In Kroniek 2015-4, het kwartaalblad van de Historische Vereniging Avereest, schreef ik over mevrouw de weduwe van den Berg, de echtgenote van de laatste commandant op de Ommerschans, en haar nakomelingen.

Tijdens de drukbezochte kiekjesdagen, na kerst, kwamen Cor Brouwer en Mathilde Brouwer-van den Berg naar mij toe. Mathilde (geb. 1946) is de jongste dochter van Koos van den Berg en Ina Jonker. In het artikel schrijf ik over de onopgehelderde verdwijning van haar grootvader Matthijs van den Berg in 1916. Zij brachten mij de informatie aan de hand waarvan ik verder gericht onderzoek kon uitvoeren. In januari hebben we in een gezamenlijk bezoek aan het Historisch Centrum Overijssel de puntjes op de i gezet en zo werd ons duidelijk hoe een Dedemsvaarter slachtoffer werd van het grote oorlogsgeweld, nu precies een eeuw geleden.


Carte de Visite van Matthijs van den Berg, omstreeks 1915. verzameling familie van den Berg

Matthijs van den Berg kwam op 23 november 1877 ter wereld te Hoogeveen, op het adres Schut, wijk B nr 266. Zijn ouders, Jacobus Johannes van den Berg en Frederika Wijkstra, beide geboren binnen de kolonie Ommerschans in ambtenaar-gezinnen, huwden in maart 1877, waarna ze zich te Hoogeveen vestigden. Matthijs’ vader was daar winkelier. Kort nadat op 9 januari 1880 hun tweede zoon, Jan, was geboren, verhuisde het gezin naar Dedemsvaart, waar ze aan Sluis VI een royaal woon/winkelhuis huurden van de joodse slager en koopman Elias Denneboom.


Op de achtergrond links zien we het woon-winkelhuis waar de familie van den Berg zich in 1880 vestigde.
bron: beeldbankavereest.nl


kadasterkaart Avereest 1889 sectie L, tegen achtergrond Google Earth, met omcirceld de woning van de familie van den Berg

Hier aan Sluis VI werden in het gezin nog 5 kinderen geboren, waarvan er twee jong overleden. Jacobus Johannes van den Berg had een winkel en een tapperij. Dat zien we in 1890 als het pand geveild wordt. Huurbaas Elias Denneboom was al in 1881 overleden en nu was ook zijn weduwe, Saartje van der Roer, gestorven, waarop de 6 kinderen aan notaris Meesters opdracht gaven de bezittingen te veilen.


grafsteen van Sara van der Roer, Mulderij Dedemsvaart. bron: website www.stenenarchief.nl


Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 22 november 1890, bron: HCO 1376.1 - 108

Op deze veiling koopt Jacobus Johannes van der Berg via stroman (en buurman) Klaas Wildeboer het pand voor het bedrag van 2.255 gulden . Maar helaas heeft hij niet lang van zijn aankoop kunnen genieten, want op 22 oktober 1894 overlijdt hij, slecht 48 jaar oud. Zijn oudste zoon, Matthijs, is dan 16 jaar oud en zijn jongste dochter slechts 2 jaar. Waarschijnlijk verbleef Matthijs in 1894 in Hoogeveen. In het bevolkingsregister zien we dat hij op 13 november 1891, -14 jaar oud- naar Hoogeveen is vertrokken. Daar staat hij ingeschreven als bakkersleerling, met de vermelding dat hij ruim 5 jaar later, op 3 januari 1896, is vertrokken naar Zwolle. We mogen er dus van uit gaan dat hij het bakkersvak grondig heeft geleerd. In het bevolkingsregister van Zwolle zien we dat Matthijs daar gewerkt heeft als bakkersknecht bij bakker de Vries bij de Kamperpoort. Op 30 september 1899 vertrekt hij van Zwolle naar Coevorden.
Een paar maanden later is Matthijs weer terug in Dedemsvaart, want bij de volkstelling in 1899 is hij weer aan het register toegevoegd. In het register van 1900 zien we dat hij staat ingeschreven als koopman. We komen hem in die periode af en toe tegen als getuige in de Burgerlijke Stand en dan geeft hij als beroep ook winkelier, bakker en caféhouder op.
Terwijl de andere kinderen in deze periode een bestaan buiten Avereest zoeken, werkt Matthijs aan een toekomst hier aan Sluis VI, waar z’n moeder de scepter zwaait over de manufacturen-winkel en Matthijs het café runt.
Omstreeks 1904 krijgt hij verkering met Tietia Koiter, dochter van landbouwer Berend Koiter en Jantje Slim, die op 27 april 1900 vanuit het Drentse Anloo naar Dedemsvaart zijn gekomen met hun zes kinderen.
De familie Koiter maakt deel uit van een grote groep landbouwers uit Noord Nederland die hun geluk zoeken op de vruchtbare dalgronden ten zuiden van de Dedemsvaart. Koiter beschikt niet over het kapitaal om een eigen boerderij te kopen of te stichten, en daarom pachten ze een boerderij. Als het pachtcontract twee jaar later afloopt, verhuizen ze naar een andere boerderij en in 1907 vinden ze een betere stek onder de gemeente Ambt Ommen.
Dochter Tietia, geboren te Anloo op 2 mei 1882, kon goed leren. Ze wilde graag onderwijzeres worden en volgde daartoe de opleiding op de normaalschool in Veendam. Door het vertrek van de familie naar Dedemsvaart kwam aan die opleiding een abrupt eind.
Tietia vertrekt op 26 november 1901 van Dedemsvaart naar Zwolle, waar ze als kindermeisje aan de slag gaat. Oktober 1903 komt ze terug naar Dedemsvaart en niet lang daarna zal haar relatie met Matthijs van den Berg zijn ontloken.


Tietia Koiter en Matthijs van den Berg omstreeks 1907, foto collectie familie van den Berg

Wat in het bevolkingsregister niet is geregistreerd, is dat Tietia in het najaar van 1905 naar Leiden is vertrokken, om in 6 weken opgeleid te worden tot breidster. Aanleiding hiervoor was dat vervener Bonne Bzn Berends, kleinzoon van stamvader Bonne Berends, in dat jaar de firma Hageman in Leiden kocht, een fabriek voor gebreide kleding. Hij wilde de fabriek verplaatsen naar Dedemsvaart, om daarmee zijn zoon Berend een eigen bedrijf te geven. Berends had bedacht dat het verstandig was, alvorens het bedrijf in Leiden op te doeken, een Dedemsvaarts meisje naar Leiden te sturen om het vak te leren, opdat zij die kennis zou kunnen overbrengen aan de werksters in Dedemsvaart. En dat meisje was Tietia Koiter. Zij was daarmee de eerste werknemer van “de Eerste Nederlandsche Fabriek voor gebreide Fantasiegoederen”, het bedrijf dat later werd overgenomen door de familie Minke en daarna de naam Delana kreeg.


advertentie van de Fantasiefabriek te Dedemsvaart, Algemeen Handelsblad 1 mei 1920 (bron: www.Delpher.nl)

Op 3 mei 1907 sluit Bonne Azn Berends, Ambtenaar der Burgerlijke Stand te Avereest, en neef van Tietia’s werkgever, het huwelijk tussen Matthijs van den Berg en Tietia Koiter. Tietia neemt daarna haar intrek bij Matthijs aan Sluis VI.
Volgens de gewoonte van die tijd stopt ze bij Berend’s Tricotagefabriek. Niet lang daarna pakt Matthijs een nieuwe activiteit op: de handel in bier.
In 1910 telt Avereest drie bierhandelaars: Roelof Steenbergen, Wilhelm Gerhardus Swankhuisen en Matthijs van den Berg.
Op 9 februari 1910 krijgen Matthijs en Tietia een zoon, die wordt vernoemd naar zijn grootvader: Jacobus Johannes van den Berg. De vreugde over de geboorte van de kleine Koos wordt snel overschaduwd door het overlijden van Mathijs’ zuster Catharina Femma, die een week later, op 17 februari op 20-jarige leeftijd overlijdt in de woning aan Sluis VI. Het lijkt de opmaat voor een groter drama.


Koos van den Berg omstreeks 1913, collectie familie van den Berg

Op 14 juni 1912 overlijdt moeder Frederika Wijkstra, de weduwe van Jacobus Johannes van den Berg, 58 jaar oud. De erfgenamen laten geen gras groeien over de afwikkeling van de boedel en reeds op 29 juni 1912 laten ze een inventaris opstellen door notaris Berendsen. In deze inventaris zien we welke bezittingen, vorderingen en schulden er waren in de boedel.
In de inventaris herkennen we duidelijk dat de winkel in de eerste plaats een manufacturen zaak is geweest. Zo ligt er voor 190 gulden aan katoen, linnen en baai en voor 75 gulden aan petten, handschoenen, kantstoffen, gebreidgoederen en diversen. Maar ook zien we voor 20 gulden aan behangselpapier en voor 25 gulden aan tabak, zeep , zeeppoeder en lucifers, voor 90 gulden aan kruidenierswaren. De totale inventaris van de winkel wordt geschat op ca. 450 gulden.
Zoals in elke inventaris zien we een gedetailleerde opgave van goederen per kamer en op het erf. De totale waarde van de inboedel is geschat op 995 gulden en 35 cent.
Verder was er voor 450 gulden aan contanten in huis. Het totaal aan vorderingen op klanten bedroeg iets meer dan 300 gulden. Het totaal aan schulden bedroeg ruim 800 gulden. Daarnaast waren er twee hypothecaire schulden, Eén van tweeduizend gulden aan een zekere Nuis te Zwartsluis en één van éénduizend gulden aan G.J. Wijkstra te Driebergen, een jongere broer van Frederika.
Omdat de schulden ruim groter zijn dan de vorderingen, hebben de erfgenamen besloten de inboedel in een publieke verkoop te laten veilen. Die verkoop vond op 1 juli 1912 plaats. De opbrengst bedroeg 514 gulden en 20 cent . En op 16 juli en 30 juli is het onroerend goed geveild.


Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 13 juli 1912, bron: HCO 1376.1 - 155

In de advertentie lezen we dat het café tot 1 mei 1913 verhuurd is. Die bepaling had Matthijs van den Berg dus afgedwongen, zodat hij, in geval het pand in andere handen zou komen, de tijd zou krijgen om naar een andere locatie om te zien.
Op de eerste veiling dag is het onroerend goed ingezet op 2.700 gulden. Op de eindveiling koopt Matthijs van den Berg het pand voor 2.950 gulden . Met dat bedrag kunnen de hypotheekschulden bijna worden afgelost. Het is duidelijk dat er uit de hele erfenis niet veel over schiet voor de erfgenamen. Maar Matthijs heeft het geld niet op de plank liggen en dus moet hij geld lenen. Hij vind landbouwer Albertus Assen, zwager van caféhouder Krikhaar aan Sluis VI, bereid om een aflossingsvrij hypotheek van 2.000 gulden te verstrekken tegen 4% rente per jaar. Daarnaast geeft ook zijn oom Gerrit Jan Wijkstra in Driebergen, die eerder ook hypotheekverstrekker aan zijn moeder was, hem een hypotheek van 878 gulden en 78 cent, tegen dezelfde condities. De hypotheek actes passeren op 25 april 1913 bij notaris Berendsen.
Matthijs gaat op zoek naar mogelijkheden om meer inkomsten te genereren en hij vindt een mogelijkheid met zijn neef, bakker Pieter van den Berg, die in 1909 in Zwartsluis is gehuwd en die zich daarna in Balkbrug heeft gevestigd. Pieter heeft er wel oren naar om aan Sluis VI een bakkerij te beginnen, maar dan moet het pand wel verbouwd worden. Daarom vraagt Matthijs in augustus 1913 vergunning voor het verbouwen van het winkelpand. Op de bouwtekening zien we ondermeer dat in het achterhuis een grote oven wordt gebouwd. Vervolgens komt Pieter van den Berg op 15 december 1913 met zijn gezin naar Sluis VI.


Fragment bouwvergunning Avereest 1913 nr 18, archief bestuursdienst Ommen-Hardenberg

Door het verhuren van een deel van zijn pand, lijkt Matthijs van den Berg een stabiele financiële basis gevonden te hebben. En zo verstrijkt het jaar 1914 zonder opmerkelijke gebeurtenissen aan Sluis VI. Dit in tegenstelling tot het wereldtoneel, waar De Great War, de grote oorlog, is uitgebroken.
Dan breekt het jaar 1915 aan.
Op 22 maart 1915 overlijdt Tietia’s vader, Berend Koiter. Nadat hij met zijn vrouw in 1907 naar Ambt Ommen was vertrokken, keerden ze in 1909 terug in Avereest. Ze woonden nu op een boerderij in De Driehoek. Op verzoek van de nabestaanden maakt notaris Berendsen op 16 april een inventaris . Daaruit blijkt dat de familie Koiter geen onroerend goed bezit. Wel is aan de inventaris te herkennen dat Berend Koiter op z’n 70e nog actief landbouwer was. Zo is er een partij pootaardappelen met een waarde van 343 gulden en 75 cent. Er is voor 25 gulden aan eetaardappelen en 42 gulden aan zaaihaver. Er is een paard (140 gulden), een schaap (30 gulden), 12 kippen en een haan (10 gulden) en een wipkar, geschat op 35 gulden. Verder zien we nog de nodige landbouwwerktuigen. Opvallend is dat de inventaris van de woning heel beperkt is. De totale waarde van de inboedel is geschat op 959 gulden en 85 cent.
Er was niet meer dan 5 gulden aan contant geld in huis. Wel had Berend Koiter 450 gulden aan vorderingen, waarvan 250 gulden op zijn schoonzoon Matthijs van den Berg. Een duidelijk teken dat Matthijs en Tietia het financieel zwaar hadden. Verder had Berend Koiter twee aandelen in de Coöperatieve aardappelmeelfabriek te Coevorden van nominaal 250 gulden per stuk, alsmede een vordering op deze fabriek wegens geleverde aardappelen van 657 gulden.
Het totaal der schulden bedroeg slechts 250 gulden, waarvan 17 gulden aan rijtuigenmaker J.H. Cadee voor de geleverde lijkkist. De totale begrafeniskosten bedroegen 91 gulden en 50 cent.
We zien in het bevolkingsregister dat Tietia Koiter drie weken na het overlijden van haar vader, op 15 april 1915, met haar zoon Jacobus Johannes haar intrek neemt bij haar moeder. Kennelijk verlaat zij haar echtgenoot. Waarom? In de familie is hierover niets bekend.
Dan volgt er een nogal uitzonderlijke gebeurtenis. Op 22 juni 1915 vindt er een openbare verkoop van roerende goederen plaats “ten sterfhuize” van wijlen Berend Koiter, op last van de kantonrechter te Ommen op 8 juni 1915, waar de weduwe Koiter, haar zoon Lucas, caféhouder te Balkbrug en haar schoonzoon Hendrik Julsing, landbouwer te Gramsbergen, in een rechtszaak tegen schoonzoon en zwager Matthijs van den Berg verzocht hebben om deze verkoop. Helaas heb ik de toedracht van deze rechtzaak nog niet in de archieven kunnen achterhalen Opmerkelijk is verder dat alle aangeboden roerende goederen in deze veiling, die maar liefst 1.729 gulden en 90 cent opbrengt, worden gekocht door de weduwe Koiter. Het is dus de vraag hoe openbaar deze verkoop werkelijk was. In de acte van verkoop zien we verder dat Matthijs van den Berg niet aanwezig was. Een belangrijke aanwijzing voor wat er gaande was, vinden we in het archief van de arrondissementsrechtbank te Zwolle, waar een grote verzameling faillissementsdossiers bewaard wordt, waaronder het dossier van Matthijs van den Berg, herbergier te Dedemsvaart. Failliet We lezen dat Albertus Assen, die Matthijs in 1913 een hypotheek van 2.000 gulden had verstrekt, in februari 1915 nogmaals een geldbedrag van 500 gulden had geleend. Maar omdat Matthijs sindsdien geen rente had betaald, en omdat Assen wist dat Matthijs meer schulden had die hij niet afbetaalde. “Dat hy derhalve verkeert in den toestand, dat hy heeft opgehouden te betalen”, vraagt hij de rechter op 30 september om Matthijs in staat van faillissement te verklaren, zodat hij als hypotheekverstrekker het woon/winkelhuis kan laten veilen. De rechtbank laat er geen gras over groeien en sommeert Matthijs per expresse brief op 2 oktober te verschijnen voor de rechtbank.


De ongeopende expresse brief aan Matthijs van den Berg, HCO 0108.1-1878 dossier van den Berg

Echter, Matthijs wordt niet aangetroffen en niemand weet waar hij verblijft of wanneer hij terug zal komen. Daarop spreekt de rechter het faillissement uit en roept de schuldeisers op zich bekend te maken, zodat de balans kan worden opgemaakt. Daarop wordt de verkoop van het onroerend goed aangekondigd


Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 9 oktober 1915, bron: HCO 1376.1 - 168

In de notariële acte van Notaris Berendsen zien we dat de notaris tijdens de beide veilingdagen vergezeld werd door “den Edelachtbaren heer” Mr Johan Petrus Antoine Baron Mulert, rechter in het kanton Ommen. Op 28 oktober is het onroerend goed in de 2e veiling gekocht door caféhouder Hendrikus Krikhaar van Sluis VI, die de bieding had laten uitvoeren door een stroman, tuinder Theodorus Ramaker. Waar is Matthijs van den Berg gebleven? Waarschijnlijk is Matthijs in de zomer van 1915, of misschien al in het voorjaar, met stille trom vertrokken. In het najaar verbleef hij in Amsterdam, waar hij contact had met zijn neef Jan Wijkstra die daar met zijn gezin woonde. Matthijs was op zoek naar werk en slaagde er uiteindelijk in om aan te monsteren op een olietanker van de American Petroleum Company. Petroleum In het midden van de 19e eeuw is men in de Verenigde Staten van Amerika begonnen met de grootschalige productie van de brandstof die wij petroleum noemen, en die in de meeste landen van de wereld Kerosine heet. Deze brandstof wordt tot op heden op grote schaal gebruikt in de luchtvaart. Maar in de decennia rond 1900 werd petroleum op grote schaal in huishoudens gebruikt als brandstof voor verlichting en verwarming. Ook in Nederland werd petroleum rond 1890 heel populair, ondermeer als vervanger voor het tot dan toe veel gebruikte olie product walvis traan. Een van de grote spelers in de productie van petroleum was de in 1870 in de U.S.A. gestichte firma Standard Oil. Later is de afkorting S.O. omgezet in de bekende merknaam Esso. In 1891 werd de American Petroleum Company opgericht, een Amerikaans-Belgisch-Nederlandse onderneming die als doel had de producten van Standard Oil te verkopen in Nederland en Belgie. Het bedrijf ontstond ondermeer door overname van een aantal kleinere bedrijven die al actief waren met de import van petroleum uit de U.S.A. In 1898 richtten ze de verkoopmaatschappij “De Automaat” op, die in Nederland een distributie netwerk opzette voor de verkoop van petroleum voor huishoudelijk gebruik.


Petroleumventer Jan Boxma in Hoogeveen, venter voor “de Automaat”, bron: genealogie.boxma.com

De American Petroleum Company maakte vanaf haar oprichting gebruik van moderne tankschepen om de aardolieproducten van de USA naar België en Nederland te brengen. Eén van die schepen was “La Flandre”, een 82 meter lang stalen schip dat op 24 april 1888 van stapel liep in Newcastle, UK. Het schip was voorzien van een 181 PK Triple Expansion stoom machine, maar was ook voorzien van zeilen.


La Flandre, geschilderd omstreeks 1890, onbekende meester, bron: www.aukevisser.nl

Ook tijdens de eerste wereldoorlog pendelde de tankervloot van de APC tussen Europa en de USA. En zo monsterde Matthijs van den Berg eind december 1915 aan als hofmeester op La Flandre. De hofmeester is aan boord verantwoordelijk voor het voeden van de bemanning.
De zeevaart was tijdens de Grote Oorlog van 1914 tot 1918 bepaald niet zonder gevaar. Met name in het kanaal wemelde het van de Duitse Duikboten die het ene na het andere koopvaardijschip tot zinken brachten door middel van het leggen van zeemijnen in de route van het doelwit. In 1914 begonnen de U-boten met hun aanvallen vanuit hun basis in Zeebrugge, waarvan er dat jaar 15 succesvol waren. In 1915 waren dat al 756 succesvolle aanvallen. Door aan te monsteren nam Matthijs een flink risico.
La Flandre kwam op 24 december 1915 in IJmuiden aan vanuit New York met zware schade aan de brug (de stuurhut) ten gevolge van zware weersomstandigheden tijdens de reis. De schade zal snel zijn hersteld, want op 30 december 1915 vaart La Flandre weer uit, met bestemming New York.


Rotterdamsch Nieuwsblad 28 december 1915 (bron: www.Delpher.nl)

En zo viert Matthijs van den Berg oud en nieuw aan boord van een stampend en rollend schip. Als het schip bij IJmuiden buitengaats is, geeft Matthijs een briefkaart aan de loods mee, voor zijn broer Koos, die aannemer in Hardenberg is.


Briefkaart van Matthijs van den Berg van 30-12-1915, collectie familie van den Berg


Foto van La Flandre omstreeks 1910, bron: www.aukevisser.nl

In de scheepstijdingen, die in alle de dagbladen werden geplaatst, zien we dat het schip de rede van Dover op 2 januari 1916 is gepasseerd. En vervolgens komt het op 12 januari aan in Fayal op de eilandengroep de Azoren, om te bunkeren (brandstof te laden). Op Fayal stuurt Matthijs een fraaie ansichtkaart aan zijn broer Koos. Het is het laatst bewaard gebleven handschrift van Matthijs…


Ansichtkaart van Fayal (Azoren) van 15 januari 1915, collectie familie van den Berg

Op 16 januari vertrekt La Flandre van Fayal richting New York. Op 29 januari 1916 vaart het schip de Hudson River op en passeert het 30 jaar oude vrijheidsbeeld om af te meren bij de laadplaats van Standard Oil, waar onmiddellijk wordt begonnen met het voltanken van het schip. De bemanning mag tijdens het laden van boord en zo zet Matthijs voet aan wal in Big Apple, waar hij zich zal hebben vergaapt aan de voor Europese begrippen ongekende wolkenkrabbers. Omstreeks 1890 begon men in New York met de constructie van stalen gebouwen, waardoor men in staat was de hoogte in te gaan.
In 1902 stonden er al 65 wolkenkrabbers en in 1916 was New York nog steeds een grote bouwplaats. Drie dagen New York. Dat klinkt zo mooi. Behalve als je de afloop kent…


New York City in 1916, met op de voorgrond Manhattan met rechts de Brooklyn Bridge (1883) en links de Manhattan Bridge (1909) over de East River. Bron: Wikipedia commons

Op 2 februari 1916 begint het schip volgeladen aan de retourreis naar Rotterdam. Dit is het laatste goede bericht dat we van La Flandre zien, want het eerstvolgende nieuws, op 23 februari, is verschrikkelijk.


De Tijd 23 februari 1916 bron: www.delpher.nl


Middelburgse Courant 24 februari 1916 bron: www.delpher.nl

Op 24 februari, drie dagen na de ramp, krijgt broer Koos van den Berg een telegram van de American Petroleum Company, met de mededeling dat men vreest voor het leven van van den Berg.


Telegram aan Koos van den Berg dd 24-2-1916, collectie familie van den Berg

Diezelfde dag schrijft Jan Wijkstra, de neef uit Amsterdam waar Matthijs kort voor zijn aanmonstering verbleef, een uitgebreide brief aan Koos van den Berg, de aannemer in Hardenberg. Meteen nadat Jan het bericht in de krant heeft gelezen is hij op zoek gegaan naar de overlevende, 2e machinist Wolkers, en hij is er in geslaagd hem te vinden. Wolkers bevestigde dat Matthijs aan boord was tijdens de ramp. Wolkers had lovende woorden over Matthijs, die een gentleman was tussen het ruwe zeevolk. Matthijs had zich ondermeer populair gemaakt door heerlijk banket te bereiden voor de bemanning.
Verder vertelde Wolkers dat Matthijs in New York verschillende dingen aangeschaft had voor zijn uitrusting aan boord. Ook vertelde Wolkers dat hij Matthijs een nieuw hoedje had gegeven nadat diens pet overboord was gewaaid…


Brief Jan Wijkstra aan Koos van den Berg dd 24-2-1916, collectie familie van den Berg

In de analen van de Eerste Wereldoorlog is akelig nauwkeurig per duikboot vastgelegd welke schepen ze tot zinken hebben gebracht. Zo prijkt “La Flandre” op de “triomflijst” van de UC5, een duitse onderzeeboot die op 13 juni 1915 in Hamburg van stapel liep en die al 24 schepen tot zinken had gebracht toen ze onder leiding van kapitein Ulrich Mohrbutter op 21 februari 1916 haar mijnen uitwierp voor La Flandre.
Aan haar zegereeks kwam op 27 april 1916 een einde, toen de UC5 aan de grond liep voor de kust van Engeland. De bemanning verliet het schip en slaagde er in niet in het schip op te blazen. Daarop werd de UC5 door de Engelsen in triomf de Thames opgesleept om in Londen te worden tentoon gesteld.


De plaats waar La Flandre is vergaan op 21 februari 1916 (bron: www.wrecksite.eu)

Dat de geschiedenis vol grillige toevallen zit zien we in oktober 1917, als de UC5 in drie delen naar New York wordt gebracht, om daar in Central Park te worden tentoon gesteld, 20 maanden nadat Matthijs van den Berg daar z’n ogen uit keek…


Op 20 oktober 1917 wordt het middendeel van de UC 5 op Manhatten in optocht naar Central Park gesleept. Bron: wikipedia en New York Times.


De drie delen uitgestald op de sheap meadow in Central Park, New York. Bron: wikipedia en New York Times.

Matthijs was op zijn eerste zeereis verzekerd tegen rampen als deze. Reeds op 31 mei 1916 kregen Tietia van den Berg-Koiter en zoon Koos het “bewijs van blijvende uitkeering van resp 30% en 15% van des overledenen dagloon, dat op 2 gulden en 70 cent is gesteld”.


Bewijs van blijvende uitkeering van 31 mei 1916, collectie familie van den Berg

Het faillissement van Matthijs van den Berg is pas op 27 mei 1918 afgewikkeld. Uiteindelijk vielen de schulden wel mee, als je dit vergelijkt met andere faillissementszaken in die tijd.
De belangrijkste benadeelden waren Bernardus Assen, die er voor 500 gulden bij in schoot, en broer Koos van den Berg, de aannemer in Hardenberg, voor ongeveer 250 gulden.

Hoe het verder ging met Tietia Koiter-van den Berg en zoon Koos? Dat leest U in de Kroniek, het kwartaalblad van de Historische Vereniging Avereest.

Helmuth Rijnhart
Historische Vereniging Avereest

De oorspronkelijke versie van dit verhaal is in 2016 gepubliceerd in "De Kroniek".